Medezeggenschap voor de cliënten/patiënten van een zorginstelling is geregeld in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz). De voornaamste rechten van de raad zijn, 1) het recht van instemming bij bestuursbesluiten die directe gevolgen hebben voor cliënten, 2) het recht op overleg en advisering en informatie, 3) het recht van enquête bij wanbeleid (via de Ondernemingskamer) en 4) het recht om een bestuurslid voor te dragen als lid van de Raad van Toezicht. Een cliëntenraad is verplicht voor een zorginstelling met meer dan 10 personeelsleden en voor eerstelijnszorginstelling -zonder 24 uurszorg- bij 25 personeelsleden. Vanaf 1 juli 2020 zijn de rechten van cliënten uitgebreid en treedt de Wmcz 2018 in werking. De zorginstellingen hebben 6 maanden de tijd om de medezeggenschapsregelingen aan te passen aan deze wet. De wetgever heeft getracht met de Wmcz 2018 met een aantal bepalingen de representativiteit van de cliëntenraad meer te borgen door de verantwoordelijkheid voor de representativiteit neer te leggen bij zowel de instelling als de cliëntenraad.
Onder de (oude) Wmcz deed de rechtbank Gelderland op 12 december 2019 (ECLI NL: RBGEL2019:6114) een interessante uitspraak die op 13 juli 2020 door mr. X.R. Ras in GZR Gezondheidsrecht Updates van commentaar is voorzien. Centraal in deze zaak stond een (nieuw) geschil tussen zorginstelling Pro Persona en de cliëntenraad van de locatie Arnhem. De Raad van Bestuur had de cliëntenraad locatie Arnhem van zijn taken ontheven met als reden dat hij niet meer voldeed aan het criterium van artikel 2 lid 2 Wmcz waarin representativiteit centraal staat. Een Raad van Bestuur heeft de mogelijkheid om in te grijpen wanneer deze constateert dat de zittende cliëntenraad onvoldoende representatief is of onvoldoende in staat wordt geacht het gemeenschappelijk belang te behartigen maar volgens Kantonrechter kon Pro Persona niet zomaar ingrijpen maar diende daarbij de samenwerkingsovereenkomst in acht te nemen.
Artikel 13 van de Wmcz 2018 bepaalt onder welke voorwaarden een instelling een cliëntenraad kan ontbinden. De enige grond voor ontbinden is het structureel tekortschieten van de cliëntenraad in de behartiging van de belangen van cliënten. Ook schrijft artikel 13 Wmcz 2018 een duidelijke procedure voor die door de instelling moet worden gevolgd bij ontbinding. Onder de Wmcz 2018 zijn de samenwerkingsovereenkomst en het instellingsbesluit samengevoegd in de medezeggenschapsregeling. Deze regelt de wijze waarop de medezeggenschap is ingericht en bevat afspraken over de wijze waarop een cliëntenraad wordt betrokken bij de voorbereiding van bepaalde besluiten, de verdeling van taken en bevoegdheden van cliëntenraden. Verplichtingen die de Wmcz 2018 de instelling oplegt zijn faciliterend van aard. Zoals mr. X. Ras aangeeft formaliseert de Wmcz 2018 de verbinding tussen de cliëntenraad en de achterban door onder andere in artikel 5 lid 2 en lid 3 Wmcz 2018 te bepalen dat de cliëntenraad regelmatig de wensen en meningen van de betrokken cliënt en hun vertegenwoordigers dient te inventariseren en de betrokken cliënten en hun vertegenwoordigers over de werkzaamheden en resultaten van de cliëntenraad dient te informeren. De wetgever heeft getracht met de Wmcz 2018 met een aantal bepalingen de representativiteit van de cliëntenraad meer te borgen door de verantwoordelijkheid voor de representativiteit neer te leggen bij zowel de instelling als de cliëntenraad.